De rol van deskundigen in onteigeningszaken

 30 augustus 2016 | Publicatie

Het arrest in Nederlandse Jurisprudentie 2016/277 gaat in de kern genomen over de mogelijkheid van partijen om na verwijzing ten overstaan van de rechter (hierna verwijzingsrechter) met een of meer deskundigen te debatteren over de gevolgen voor een deskundigenbericht nadat het daarop gebaseerde rechterlijk oordeel door een hogere rechterlijke uitspraak is vernietigd. Het hierboven afgedrukte arrest is gelijkluidend aan de vier arresten die de Hoge Raad op dezelfde datum heeft gewezen.


2.In de weergegeven zaak en de overige zaken was er sprake van vervroegde onteigening conform hoofdstuk III a, afdeling 2 van de Onteigeningswet, waarin separaat vonnis wordt gewezen over de onteigening en de schadeloosstelling. Tijdens de eerste aanleg waren er conform art. 54 j van deOnteigeningwet deskundigen benoemd door de rechtbank. Deze hebben de opdracht 'de schadeloosstelling te begroten'. Deze begroting betreft een advies want de rechter dient de schadeloosstelling zelfstandig vast te stellen en is daarbij niet gebonden aan dit advies (zie onder meer HR 16 november 2001, NJ 2002/15).


3.Om de schade te kunnen begroten bezoeken deskundigen tijdens een descente het (beoogd) onteigende, geven zij partijen gelegenheid hun visie omtrent de hoogte van de schadeloosstelling en de bij de begroting in acht te nemen zaken kenbaar te maken, stellen zij een conceptrapport op, stellen zij partijen in de gelegenheid om daarop te reageren en stellen zij vervolgens een definitief rapport op dat op grond van art. 54 t jo art. 35 van de Onteigeningswet bij de rechtbank wordt gedeponeerd. Conform hetgeen in de onteigeningspraktijk gebruikelijk is, is daarbij afstand gedaan van de bezwaarschriftprocedure zoals neergelegd in art. 36 van de Onteigeningswet. Deze procedure wordt in de praktijk vervangen door te werken met een conceptrapportage waarop partijen reageren. Vervolgens zijn partijen op voet van art. 54 t jo art. 37 van de Onteigeningswet in de gelegenheid gesteld te pleiten. Deskundigen worden op grond van voornoemde artikelen opgeroepen om bij deze zitting aanwezig te zijn om desgevraagd een toelichting te geven op het advies. Tijdens een dergelijke pleitzitting is in deze zaak door partijen ingegaan op de in het rapport neerlegde begroting, waarna de rechtbank vonnis heeft gewezen.


4.Tegen het vonnis is cassatie ingesteld en door de Hoge Raad is het vonnis vernietigd en is de zaak verwezen naar het Gerechtshof 's-Gravenhage ter verdere behandeling en beslissing. Dit hof had vervolgens zonder deskundigen (nogmaals) te horen of in de gelegenheid te stellen om zich uit te laten over de na verwijzing ingenomen standpunten, onder kennisneming van het door deskundigen in eerste aanleg gedeponeerde rapport, de schadeloosstelling vastgesteld. Tegen deze handelwijze maakt de onteigenaar bezwaar in cassatie. De onteigenaar stelt dat het hof op grond van art. 424 Rv en art. 54 tjo art. 37 lid 1 van de Onteigeningswet gehouden was om deskundigen op te roepen om bij de pleitzitting na verwijzing aanwezig te zijn. De aanwezigheid van deskundigen dient, aldus nog steeds de onteigenaar, het belang van een adequaat hoor en wederhoor. Door deskundigen niet op te roepen zou sprake zijn van een schending van het beginsel van hoor en wederhoor. In dit geval vond de onteigenaar deze schending met name 'klemmend' omdat het hof in het nadeel van de onteigenaar was afgeweken van het advies van de rechtbankdeskundigen.

5.Bij het voorgaande is van belang dat de Onteigeningswet geen procedureregels kent voor de zaak na vernietiging en verwijzing. Dat is ook de reden dat de onteigenaar zich beroept op art. 424 Rv, welk artikel op grond van art. 2 van de Onteigeningswet ook op het onteigeningsgeding van toepassing is en op het beginsel van hoor en wederhoor. Uit voornoemd art. 424 Rv volgt dat de verwijzingsrechter (in woorden van de Advocaat Generaal in deze zaak) 'het geding voortzet vanaf het punt waar de vorige maal de beraadslaging in de raadkamer begon' (zie onder 4.2. conclusie A-G). Aldus bezien zouden deskundigen niet opnieuw gehoord behoeven te worden. Uit de jurisprudentie volgt echter ook dat de eisen van de goede procesorde kunnen meebrengen dat partijen na verwijzing desgevraagd in de gelegenheid gesteld moeten worden om hun visie te geven op de gevolgen van de vernietiging en om de zaak desgewenst opnieuw te bepleiten (zie onder 4.3 conclusie A-G).

6.De Hoge Raad volgt het standpunt van de onteigenaar. De Hoge Raad oordeelt dat gezien de centrale positie die het deskundigenadvies inneemt bij het bepalen van de schadeloosstelling in het stelsel van de Onteigeningswet, art. 54 t (jo art. 37 lid 1) Onteigeningswet ook na verwijzing van toepassing is. De Hoge Raad baseert het oordeel derhalve niet op art. 424 Rv of op het beginsel van hoor en wederhoor, maar op het stelsel van de Onteigeningswet. Dit stelsel brengt, aldus de Hoge Raad, mee dat indien er een pleitzitting plaatsvindt en er geen andere deskundigen zijn benoemd, de deskundigen die in eerste aanleg zijn aangesteld in beginsel (hoofdregel) daarvoor opgeroepen moeten worden zodat zij desgevraagd een (nadere) mondelinge toelichting op het in eerste instantie uitgebrachte advies kunnen verstrekken. De Hoge Raad merkt daarbij op dat de interactie met deskundigen ter zitting van wezenlijke

invloed kan zijn op de oordeelsvorming van de rechter.

7.Voormelde hoofdregel baat de onteigenaar in deze zaak overigens niet omdat de Hoge Raad een uitzondering op de hoofdregel formuleert. Deze uitzondering komt erop neer dat de hoofdregel wijkt als de verwijzingsrechter zich voldoende voorgelicht acht door het voorhanden deskundigenrapport en geen van partijen er voor of tijdens de pleitzitting op heeft aangedrongen om deskundigen op te roepen. De Hoge Raad verwacht daarbij een actieve houding van partijen. Wie geen vinger opsteekt wordt overgeslagen en dat overkomt ook de onteigenaar in deze zaak. Zijn klacht wordt namelijk niet gehonoreerd omdat hij geen bezwaar heeft gemaakt tegen het feit dat deskundigen niet zijn opgeroepen. Dit, ook al kende de onteigenaar de regel dat dit moet (nog) niet! Voor dit strenge oordeel lijkt van belang te zijn dat er niet is geklaagd over het feit dat de verwijzingsrechter feiten of omstandigheden aan het oordeel ten grondslag heeft gelegd waar in de begroting van deskundigen geen rekening mee was gehouden. Een verwijzingsrechter behoeft deskundigen derhalve, zo lijkt de conclusie te moeten zijn, niet op te roepen om te verschijnen bij een pleidooi indien (cumulatief):

a. er in eerste instantie al gelegenheid is geweest voor een discussie met deskundigen ten

overstaan van de rechter, en

b. de verwijzingsrechter zich voldoende voorgelicht acht zonder nadere voorlichting door of debat

met deskundigen, en

c. geen der partijen het verwijzingshof heeft gevraagd deskundigen op te roepen en

d. het verwijzingshof uitgaat van dezelfde feiten en omstandigheden als deskundigen.

8.De Hoge Raad stoelt het oordeel in deze zaak als gezegd op het stelsel van de Onteigeningswet en art. 54 t (jo art. 37 lid 1) Onteigeningswet. De vraag kan dan rijzen of het arrest ook van betekenis is voor reguliere civiele procedures. Dat is, gezien de specifieke regeling in de Onteigeningswet, niet op voorhand een gegeven. Een nadere bespreking van dit punt gaat het bestek van deze annotatie echter te buiten.

Het arrest in Nederlandse Jurisprudentie 2016/277 gaat in de kern genomen over de mogelijkheid van partijen om na verwijzing ten overstaan van de rechter (hierna verwijzingsrechter) met een of meer deskundigen te debatteren over de gevolgen voor een deskundigenbericht nadat het daarop gebaseerde rechterlijk oordeel door een hogere rechterlijke uitspraak is vernietigd. Het hierboven afgedrukte arrest is gelijkluidend aan de vier arresten die de Hoge Raad op dezelfde datum heeft gewezen.


2.In de weergegeven zaak en de overige zaken was er sprake van vervroegde onteigening conform hoofdstuk III a, afdeling 2 van de Onteigeningswet, waarin separaat vonnis wordt gewezen over de onteigening en de schadeloosstelling. Tijdens de eerste aanleg waren er conform art. 54 j van deOnteigeningwet deskundigen benoemd door de rechtbank. Deze hebben de opdracht 'de schadeloosstelling te begroten'. Deze begroting betreft een advies want de rechter dient de schadeloosstelling zelfstandig vast te stellen en is daarbij niet gebonden aan dit advies (zie onder meer HR 16 november 2001, NJ 2002/15).


3.Om de schade te kunnen begroten bezoeken deskundigen tijdens een descente het (beoogd) onteigende, geven zij partijen gelegenheid hun visie omtrent de hoogte van de schadeloosstelling en de bij de begroting in acht te nemen zaken kenbaar te maken, stellen zij een conceptrapport op, stellen zij partijen in de gelegenheid om daarop te reageren en stellen zij vervolgens een definitief rapport op dat op grond van art. 54 t jo art. 35 van de Onteigeningswet bij de rechtbank wordt gedeponeerd. Conform hetgeen in de onteigeningspraktijk gebruikelijk is, is daarbij afstand gedaan van de bezwaarschriftprocedure zoals neergelegd in art. 36 van de Onteigeningswet. Deze procedure wordt in de praktijk vervangen door te werken met een conceptrapportage waarop partijen reageren. Vervolgens zijn partijen op voet van art. 54 t jo art. 37 van de Onteigeningswet in de gelegenheid gesteld te pleiten. Deskundigen worden op grond van voornoemde artikelen opgeroepen om bij deze zitting aanwezig te zijn om desgevraagd een toelichting te geven op het advies. Tijdens een dergelijke pleitzitting is in deze zaak door partijen ingegaan op de in het rapport neerlegde begroting, waarna de rechtbank vonnis heeft gewezen.


4.Tegen het vonnis is cassatie ingesteld en door de Hoge Raad is het vonnis vernietigd en is de zaak verwezen naar het Gerechtshof 's-Gravenhage ter verdere behandeling en beslissing. Dit hof had vervolgens zonder deskundigen (nogmaals) te horen of in de gelegenheid te stellen om zich uit te laten over de na verwijzing ingenomen standpunten, onder kennisneming van het door deskundigen in eerste aanleg gedeponeerde rapport, de schadeloosstelling vastgesteld. Tegen deze handelwijze maakt de onteigenaar bezwaar in cassatie. De onteigenaar stelt dat het hof op grond van art. 424 Rv en art. 54 tjo art. 37 lid 1 van de Onteigeningswet gehouden was om deskundigen op te roepen om bij de pleitzitting na verwijzing aanwezig te zijn. De aanwezigheid van deskundigen dient, aldus nog steeds de onteigenaar, het belang van een adequaat hoor en wederhoor. Door deskundigen niet op te roepen zou sprake zijn van een schending van het beginsel van hoor en wederhoor. In dit geval vond de onteigenaar deze schending met name 'klemmend' omdat het hof in het nadeel van de onteigenaar was afgeweken van het advies van de rechtbankdeskundigen.

5.Bij het voorgaande is van belang dat de Onteigeningswet geen procedureregels kent voor de zaak na vernietiging en verwijzing. Dat is ook de reden dat de onteigenaar zich beroept op art. 424 Rv, welk artikel op grond van art. 2 van de Onteigeningswet ook op het onteigeningsgeding van toepassing is en op het beginsel van hoor en wederhoor. Uit voornoemd art. 424 Rv volgt dat de verwijzingsrechter (in woorden van de Advocaat Generaal in deze zaak) 'het geding voortzet vanaf het punt waar de vorige maal de beraadslaging in de raadkamer begon' (zie onder 4.2. conclusie A-G). Aldus bezien zouden deskundigen niet opnieuw gehoord behoeven te worden. Uit de jurisprudentie volgt echter ook dat de eisen van de goede procesorde kunnen meebrengen dat partijen na verwijzing desgevraagd in de gelegenheid gesteld moeten worden om hun visie te geven op de gevolgen van de vernietiging en om de zaak desgewenst opnieuw te bepleiten (zie onder 4.3 conclusie A-G).

6.De Hoge Raad volgt het standpunt van de onteigenaar. De Hoge Raad oordeelt dat gezien de centrale positie die het deskundigenadvies inneemt bij het bepalen van de schadeloosstelling in het stelsel van de Onteigeningswet, art. 54 t (jo art. 37 lid 1) Onteigeningswet ook na verwijzing van toepassing is. De Hoge Raad baseert het oordeel derhalve niet op art. 424 Rv of op het beginsel van hoor en wederhoor, maar op het stelsel van de Onteigeningswet. Dit stelsel brengt, aldus de Hoge Raad, mee dat indien er een pleitzitting plaatsvindt en er geen andere deskundigen zijn benoemd, de deskundigen die in eerste aanleg zijn aangesteld in beginsel (hoofdregel) daarvoor opgeroepen moeten worden zodat zij desgevraagd een (nadere) mondelinge toelichting op het in eerste instantie uitgebrachte advies kunnen verstrekken. De Hoge Raad merkt daarbij op dat de interactie met deskundigen ter zitting van wezenlijke

invloed kan zijn op de oordeelsvorming van de rechter.

7.Voormelde hoofdregel baat de onteigenaar in deze zaak overigens niet omdat de Hoge Raad een uitzondering op de hoofdregel formuleert. Deze uitzondering komt erop neer dat de hoofdregel wijkt als de verwijzingsrechter zich voldoende voorgelicht acht door het voorhanden deskundigenrapport en geen van partijen er voor of tijdens de pleitzitting op heeft aangedrongen om deskundigen op te roepen. De Hoge Raad verwacht daarbij een actieve houding van partijen. Wie geen vinger opsteekt wordt overgeslagen en dat overkomt ook de onteigenaar in deze zaak. Zijn klacht wordt namelijk niet gehonoreerd omdat hij geen bezwaar heeft gemaakt tegen het feit dat deskundigen niet zijn opgeroepen. Dit, ook al kende de onteigenaar de regel dat dit moet (nog) niet! Voor dit strenge oordeel lijkt van belang te zijn dat er niet is geklaagd over het feit dat de verwijzingsrechter feiten of omstandigheden aan het oordeel ten grondslag heeft gelegd waar in de begroting van deskundigen geen rekening mee was gehouden. Een verwijzingsrechter behoeft deskundigen derhalve, zo lijkt de conclusie te moeten zijn, niet op te roepen om te verschijnen bij een pleidooi indien (cumulatief):

a. er in eerste instantie al gelegenheid is geweest voor een discussie met deskundigen ten

overstaan van de rechter, en

b. de verwijzingsrechter zich voldoende voorgelicht acht zonder nadere voorlichting door of debat

met deskundigen, en

c. geen der partijen het verwijzingshof heeft gevraagd deskundigen op te roepen en

d. het verwijzingshof uitgaat van dezelfde feiten en omstandigheden als deskundigen.

8.De Hoge Raad stoelt het oordeel in deze zaak als gezegd op het stelsel van de Onteigeningswet en art. 54 t (jo art. 37 lid 1) Onteigeningswet. De vraag kan dan rijzen of het arrest ook van betekenis is voor reguliere civiele procedures. Dat is, gezien de specifieke regeling in de Onteigeningswet, niet op voorhand een gegeven. Een nadere bespreking van dit punt gaat het bestek van deze annotatie echter te buiten.