Geothermie in de regionale energiestrategie

 27 juni 2019 | Blog

Voor gemeenten, provincies en regio's die in hun regionale energiestrategie ('RES') ruimte reserveren voor geothermie (in combinatie met een warmtenet) is de vorige week gestarte consultatie over het nieuwe wettelijke systeem voor geothermie in de Mijnbouwwet relevant (zie ook dit artikel).

In dit wetsvoorstel wordt voor geothermie een nieuw vergunningenstelsel geïntroduceerd, dat uitgaat van drie 'aardwarmtevergunningen': 1) de toewijzing van een zoekgebied, 2) de  startvergunning voor opsporing en winning (gedurende een eerste korte fase), en 3) de vervolgvergunning. Het zwaartepunt ligt bij de startvergunning: pas met die vergunning kunnen fysieke activiteiten worden uitgevoerd en kan de opsporing en eerste winning van aardwarmte aanvangen. Bij de verlening van de startvergunning wordt, onder meer, gekeken naar de technische en financiële mogelijkheden van de aanvrager en de uitvoerder, de verwachte bodembeweging en de mogelijke nadelige gevolgen voor het milieu.

Voor gemeenten zijn met name drie aspecten van het wetsvoorstel van belang:

  • Gemeenten krijgen een direct adviesrecht;  
  • Businesscase warmtenet moet voorafgaand aan de opsporingsfase voldoende zeker zijn; en
  • Geen directe koppeling met de regierol van gemeenten

Uitbreiding adviesrecht voor gemeenten
Uitgangspunt is dat gemeenten en provincies bij de toewijzing van een zoekgebied, de startvergunning en, mogelijk ook, bij de vervolgvergunning een direct adviesrecht hebben, indien de vergunningaanvraag betrekking heeft op hun grondgebied. Dat adviesrecht heeft betrekking op het belang van de planmatige ontwikkeling en/of het beheer van delfstoffen, aardwarmte en andere natuurlijke rijkdommen. Onder andere natuurlijke rijkdommen wordt in ieder geval het grondwater 'met het oog op de winning van drinkwater' verstaan. Verder kunnen gemeenten in hun advies het belang van de mogelijkheden van het opslaan van stoffen betrekken.

Het adviesrecht heeft geen betrekking op milieuschade (anders dan aan het grondwater), het risico op bodembeweging of de veiligheid van omwonenden of de vrees voor schade aan gebouwen of de infrastructuur. Wel kunnen gemeenten in het kader van hun adviesrecht aangeven dat een vergunningaanvraag haaks staat op (de bronnenstrategie uitgewerkt in) hun (RES en de uitwerking daarvan in de) warmtetransitievisie.

Businesscase warmtenet moet voorafgaand aan opsporingsfase voldoende zeker zijn
In het verlengde van het vorige punt signaleren wij dat het wetsvoorstel ook voor geothermie in de gebouwde omgeving tot uitgangspunt neemt dat het zwaartepunt en primaat liggen bij de businesscase voor het warmtenet. Het lijkt er zelfs op dat eerst een (principe) investeringsbesluit voor het warmtenet moet worden genomen en daarna pas het investeringsbesluit voor de geothermiebron. Zo regelt het wetsvoorstel dat de startvergunning pas kan worden verkregen indien er concreet zicht bestaat op voldoende vraag naar aardwarmte. Daartoe moeten bij de vergunningaanvraag overeenkomsten met de afnemers van de warmte worden gevoegd. Zonder die overeenkomsten, die weliswaar nog voorlopig kunnen zijn en ontbindende voorwaarden mogen bevatten, kan de startvergunning worden geweigerd. Concreet lijkt de wetgever dus tot uitgangspunt te nemen dat voordat zeker is dat geothermie als bron voor het warmtenet kan dienen (daarvoor dient immers de opsporingsfase) de afzet (middels een warmtenet) moet zijn verzekerd. Echter, tot het investeringsbesluit voor zo'n warmtenet kan in de regel pas worden gekomen, indien eerst afdoende is afgedekt dat (tijdig) voldoende (duurzame) bronnen beschikbaar zijn. Dat kan onverenigbaar met elkaar zijn. De volgordelijkheid is daarom een punt van aandacht.

Geen directe koppeling met de regierol voor gemeenten
Opvallend is tot slot dat het wetsvoorstel geen directe koppeling legt met de regierol voor gemeenten in het kader van de gebouwde omgeving. Zo hanteert het wetsvoorstel niet het uitgangspunt dat een aanvraag voor een project in de gebouwde omgeving slechts kan worden ingediend indien dat project past binnen de warmtetransitievisie van de betrokken gemeente. Evenmin bestaat er een koppeling tussen een door een gemeente geselecteerd warmtebedrijf en het kunnen doen van een ontvankelijke aanvraag. Met de selectie van een private partij voor de exploitatie van een warmtenet, bijvoorbeeld middels de aanbesteding van een concessie of mogelijk in de toekomst de publiekrechtelijke aanwijzing als warmtebedrijf, heeft die partij nog geen voorrang of exclusiviteit bij het verkrijgen van de aardwarmtevergunning.

Op zich stelt het concept-toetsingskader dat bij de beoordeling van een aanvraag (al dan niet na een gemeentelijk advies daarover) de 'planmatige ontwikkeling van aardwarmte' kan worden betrokken. Dat lijkt een opening te bieden voor het betrekken van een warmtetransitievisie of ander gemeentelijk beleid bij vergunningverlening. Of en onder welke omstandigheden een vergunningaanvraag inderdaad kan worden afgewezen vanwege zo'n visie, is echter niet duidelijk.

Vervolg: consultatiereactie 
De bovengenoemde aandachtspunten kunnen mogelijk worden meegenomen in een consultatiereactie naar aanleiding van het wetsvoorstel. Die reacties moeten uiterlijk op 20 juli a.s. worden ingediend.

Voor gemeenten, provincies en regio's die in hun regionale energiestrategie ('RES') ruimte reserveren voor geothermie (in combinatie met een warmtenet) is de vorige week gestarte consultatie over het nieuwe wettelijke systeem voor geothermie in de Mijnbouwwet relevant (zie ook dit artikel).

In dit wetsvoorstel wordt voor geothermie een nieuw vergunningenstelsel geïntroduceerd, dat uitgaat van drie 'aardwarmtevergunningen': 1) de toewijzing van een zoekgebied, 2) de  startvergunning voor opsporing en winning (gedurende een eerste korte fase), en 3) de vervolgvergunning. Het zwaartepunt ligt bij de startvergunning: pas met die vergunning kunnen fysieke activiteiten worden uitgevoerd en kan de opsporing en eerste winning van aardwarmte aanvangen. Bij de verlening van de startvergunning wordt, onder meer, gekeken naar de technische en financiële mogelijkheden van de aanvrager en de uitvoerder, de verwachte bodembeweging en de mogelijke nadelige gevolgen voor het milieu.

Voor gemeenten zijn met name drie aspecten van het wetsvoorstel van belang:

  • Gemeenten krijgen een direct adviesrecht;  
  • Businesscase warmtenet moet voorafgaand aan de opsporingsfase voldoende zeker zijn; en
  • Geen directe koppeling met de regierol van gemeenten

Uitbreiding adviesrecht voor gemeenten
Uitgangspunt is dat gemeenten en provincies bij de toewijzing van een zoekgebied, de startvergunning en, mogelijk ook, bij de vervolgvergunning een direct adviesrecht hebben, indien de vergunningaanvraag betrekking heeft op hun grondgebied. Dat adviesrecht heeft betrekking op het belang van de planmatige ontwikkeling en/of het beheer van delfstoffen, aardwarmte en andere natuurlijke rijkdommen. Onder andere natuurlijke rijkdommen wordt in ieder geval het grondwater 'met het oog op de winning van drinkwater' verstaan. Verder kunnen gemeenten in hun advies het belang van de mogelijkheden van het opslaan van stoffen betrekken.

Het adviesrecht heeft geen betrekking op milieuschade (anders dan aan het grondwater), het risico op bodembeweging of de veiligheid van omwonenden of de vrees voor schade aan gebouwen of de infrastructuur. Wel kunnen gemeenten in het kader van hun adviesrecht aangeven dat een vergunningaanvraag haaks staat op (de bronnenstrategie uitgewerkt in) hun (RES en de uitwerking daarvan in de) warmtetransitievisie.

Businesscase warmtenet moet voorafgaand aan opsporingsfase voldoende zeker zijn
In het verlengde van het vorige punt signaleren wij dat het wetsvoorstel ook voor geothermie in de gebouwde omgeving tot uitgangspunt neemt dat het zwaartepunt en primaat liggen bij de businesscase voor het warmtenet. Het lijkt er zelfs op dat eerst een (principe) investeringsbesluit voor het warmtenet moet worden genomen en daarna pas het investeringsbesluit voor de geothermiebron. Zo regelt het wetsvoorstel dat de startvergunning pas kan worden verkregen indien er concreet zicht bestaat op voldoende vraag naar aardwarmte. Daartoe moeten bij de vergunningaanvraag overeenkomsten met de afnemers van de warmte worden gevoegd. Zonder die overeenkomsten, die weliswaar nog voorlopig kunnen zijn en ontbindende voorwaarden mogen bevatten, kan de startvergunning worden geweigerd. Concreet lijkt de wetgever dus tot uitgangspunt te nemen dat voordat zeker is dat geothermie als bron voor het warmtenet kan dienen (daarvoor dient immers de opsporingsfase) de afzet (middels een warmtenet) moet zijn verzekerd. Echter, tot het investeringsbesluit voor zo'n warmtenet kan in de regel pas worden gekomen, indien eerst afdoende is afgedekt dat (tijdig) voldoende (duurzame) bronnen beschikbaar zijn. Dat kan onverenigbaar met elkaar zijn. De volgordelijkheid is daarom een punt van aandacht.

Geen directe koppeling met de regierol voor gemeenten
Opvallend is tot slot dat het wetsvoorstel geen directe koppeling legt met de regierol voor gemeenten in het kader van de gebouwde omgeving. Zo hanteert het wetsvoorstel niet het uitgangspunt dat een aanvraag voor een project in de gebouwde omgeving slechts kan worden ingediend indien dat project past binnen de warmtetransitievisie van de betrokken gemeente. Evenmin bestaat er een koppeling tussen een door een gemeente geselecteerd warmtebedrijf en het kunnen doen van een ontvankelijke aanvraag. Met de selectie van een private partij voor de exploitatie van een warmtenet, bijvoorbeeld middels de aanbesteding van een concessie of mogelijk in de toekomst de publiekrechtelijke aanwijzing als warmtebedrijf, heeft die partij nog geen voorrang of exclusiviteit bij het verkrijgen van de aardwarmtevergunning.

Op zich stelt het concept-toetsingskader dat bij de beoordeling van een aanvraag (al dan niet na een gemeentelijk advies daarover) de 'planmatige ontwikkeling van aardwarmte' kan worden betrokken. Dat lijkt een opening te bieden voor het betrekken van een warmtetransitievisie of ander gemeentelijk beleid bij vergunningverlening. Of en onder welke omstandigheden een vergunningaanvraag inderdaad kan worden afgewezen vanwege zo'n visie, is echter niet duidelijk.

Vervolg: consultatiereactie 
De bovengenoemde aandachtspunten kunnen mogelijk worden meegenomen in een consultatiereactie naar aanleiding van het wetsvoorstel. Die reacties moeten uiterlijk op 20 juli a.s. worden ingediend.