AKD verdiept: Geluid onder de Omgevingswet

 12 oktober 2016 | Blog

De normering van omgevingsgeluid is op dit moment erg versnipperd in verschillende wetten geregeld. Daarbij is de geluidbron meestal als aanknopingspunt gebruikt. Zo bevat hoofdstuk 11 van de Wet milieubeheer bepalingen over geluidproductieplafonds die gelden voor wegen en spoorwegen in beheer bij het Rijk. De Wet geluidhinder bevat regels over geluid van overige (spoor)wegen en van (gezoneerde) industrieterreinen. Voor afzonderlijke, niet-vergunningplichtige inrichtingen kent het Activiteitenbesluit milieubeheer (Abm) geluidnormen, terwijl voor inrichtingen die op grond van de Wabo vergunningplichtig zijn, nog steeds de uit 1998 daterende 'Handreiking industrielawaai en vergunningverlening' als toetsingskader gehanteerd wordt. De Wet luchtvaart bevat tenslotte regels over geluidhinder als gevolg van opstijgende en dalende vliegtuigen bij luchthavens.

Omdat geluid(hinder) direct de kwaliteit van de fysieke leefomgeving en meer specifiek ook de gezondheid van mensen nadelig beïnvloedt, ligt het voor de hand dat in de Omgevingswet, uitgebreid en bij voorkeur integraal, aandacht wordt besteed aan dit onderwerp. Dat blijkt echter (nog) niet in alle opzichten het geval te zijn.

Luchtvaartgeluid
Zoals in paragraaf 1.5 van de memorie van toelichting bij de Omgevingswet al is toegelicht, zullen de bepalingen over geluid (en overigens ook over externe veiligheid) als gevolg van het vliegverkeer niet in de Omgevingswet geïntegreerd worden maar in de Wet luchtvaart blijven staan. Dat zou inzichtelijker en gemakkelijker zijn voor de gebruiker, terwijl de bevoegdheden in de (lucht)verkeerswetgeving beter toegesneden zouden zijn op de doelgroep. Daar staat tegenover dat de ruimtelijke beperkingen die het gevolg zijn van het gebruik van luchthavens wel in de Omgevingswet opgenomen zullen worden. Naar mijn mening was hier ook een andere keuze mogelijk geweest die een integrale beoordeling van (cumulatie van) geluidhinder beter mogelijk zou maken.

Geluidproductieplafonds
Uit de conceptversie van de Aanvullingswet geluid Omgevingswet die op 22 maart 2016 gepubliceerd is, blijkt dat het geluidproductieplafond als afzonderlijk instrument in de Omgevingswet zal terugkomen. De reikwijdte van dit instrument zal bovendien worden uitgebreid. Naast rijkswegen en hoofdspoorwegen, waarvoor dat nu al geldt, zullen onder de Omgevingswet ook provinciale en waterschapswegen, voor zover deze een relevante verkeerssamenstelling hebben, en industrieterreinen, waar activiteiten kunnen worden verricht die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken, verplicht van geluidproductieplafonds voorzien worden. Bij andere industrieterreinen, wegen in beheer bij een gemeente en lokale spoorwegen wordt het gebruik van geluidproductieplafonds onder de Omgevingswet facultatief mogelijk gemaakt. 

Milieubelastende activiteiten
Zoals ik een vorig blog al heb aangegeven, komt het begrip 'inrichting' in de Omgevingswet niet terug. Het zal vervangen worden door het centrale begrip 'milieubelastende activiteit'. De algemene rijksregels waaraan deze activiteiten moeten voldoen, zijn opgenomen in de hoofdstukken 2 t/m 5 van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal). Hoofdstuk 2 Bal bevat onder andere bepalingen over de specifieke zorgplicht die er in ieder geval toe verplicht dat voor milieubelastende activiteiten passende preventieve maatregelen worden getroffen en de beste beschikbare technieken worden toegepast, ook als het gaat om geluid.

Anders dan nu in het Activiteitenbesluit milieubeheer het geval is, bevat het Bal echter nauwelijks regels over geluid voor de afzonderlijke categorieën milieubelastende activiteiten (zie bijvoorbeeld de artikelen 4.375b en 4.658 t/m 4.661 Bal). Deze algemene regels hebben bovendien geen betrekking op de geluidsbelasting die de betreffende activiteit mag veroorzaken op (de gevel van) of in een geluidsgevoelig object (immissie), zoals nu in artikel 2.17 Abm is bepaald. De reden hiervan is dat algemene rijksregels zich niet goed lenen voor het reguleren van (milieu)gebruiksruimte, omdat daarbij geen rekening wordt gehouden met de specifieke locatie waarop de milieubelastende activiteit zal worden uitgevoerd, noch met de cumulatieve gevolgen van meerdere in elkaars nabijheid voorkomende activiteiten. Daar komt bij dat geluidhinder zich bij uitstek lokaal voordoet en (mede vanwege het voor de Omgevingswet geldende uitgangspunt 'decentraal, tenzij') dus ook het beste lokaal gereguleerd kan worden.

Een en ander heeft ertoe geleid dat op rijksniveau de regulering van geluid door activiteiten zal plaatsvinden via instructieregels met het oog op de evenwichtige toedeling van functies aan locaties in het omgevingsplan. Dit zal gebeuren in het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). Op die manier kan volgens de regering het beste invulling worden gegeven aan de beide maatschappelijke doelen van de Omgevingswet (beschermen en benutten). Er kan gebiedsgericht maatwerk geleverd worden, waarbij ook cumulatie in de afweging wordt betrokken, terwijl voor bestaande bedrijven een betere bescherming tegen oprukkende woningbouw ontstaat.

Geluid in het omgevingsplan
Als onderdeel van de instructieregels voor omgevingsplannen die zien op het beschermen van de gezondheid en het milieu, zijn in paragraaf 5.1.4.2 Bkl instructieregels opgenomen over geluid en trillingen. Deze instructieregels zijn van toepassing op (in het omgevingsplan toegelaten) bedrijfsmatige activiteiten (zie artikel 5.42, lid 1 Bkl). Wat er precies onder 'bedrijfsmatige activiteiten' moet worden verstaan, is niet gedefinieerd. Volgens de NvT kan de bestaande jurisprudentie hierover gecontinueerd worden, terwijl de instructieregels geen betrekking zouden hebben op geluid van evenementen of geluidapparatuur in de openbare ruimte. Duidelijk is dat het om meer activiteiten gaat dan alleen de in het Bal gereguleerde, milieubelastende activiteiten (die overigens weer niet allemaal bedrijfsmatig (hoeven te) zijn). Bovendien kan in een omgevingsplan ook als bedrijfsmatige activiteit worden aangemerkt: "het geheel van bij dezelfde onderneming of instelling verrichte activiteiten die onderling technische, organisatorische of functionele bindingen hebben en in elkaars nabijheid worden verricht" (oftewel alle activiteiten binnen wat we nu een inrichting noemen). Overigens zijn gemeenten bevoegd om in het omgevingsplan ook voor niet-bedrijfsmatige activiteiten regels over geluid op te nemen, maar daarvoor zijn geen (rijks)instructieregels nodig. De instructieregels zijn niet van toepassing op industrieterreinen als bedoeld in de Wet geluidhinder, wegen, vaarwegen en spoorwegen (anders dan emplacementen).

De instructieregels voor geluid zijn te onderscheiden in regels die betrekking hebben op bedrijfsmatige activiteiten in het algemeen en regels voor specifieke activiteiten, zoals windturbines, (buiten- en kleiduiven)schietbanen en spoorwegemplacementen. De kernbepaling is artikel 5.43 Bkl, dat in het eerste lid bepaalt dat in een omgevingsplan rekening wordt gehouden met het geluid door bedrijfsmatige activiteiten op (bestaande of geprojecteerde) geluidgevoelige gebouwen en geluidgevoelige locaties (zoals gedefinieerd in artikel 5.42, lid 2 c.q. lid 3 Bkl). Het tweede lid van artikel 5.43 komt er kort gezegd op neer dat de regels in een omgevingsplan moeten voorzien in een aanvaardbaar geluidniveau. Wanneer aan dat criterium voldaan wordt, is in algemene zin nader uitgewerkt in artikel 5.44 juncto bijlage XV Bkl en voor de specifieke activiteiten in de artikelen 5.50 t/m 5.52 Bkl. Voor windturbines en schietbanen zijn de geluidnormen uit het Activiteitenbesluit milieubeheer overgenomen. Voor spoorwegemplacementen zijn in afwachting van het Aanvullingsbesluit geluid Omgevingswet nog geen geluidnormen in het Bkl opgenomen.

De in het omgevingsplan opgenomen geluidregels zijn gebruiksregels die in acht genomen moeten worden door degene die geluidbelastende bedrijfsmatige activiteiten gaat uitvoeren op de daarvoor aangewezen locaties. Zo nodig kan met een omgevingsvergunning van die regels worden afgeweken. Volgens de artikelsgewijze NvT zou het bij het aanvaardbaar geluidniveau in beginsel gaan om het gecumuleerde (opgetelde) geluid vanwege alle bedrijfsmatige activiteiten gezamenlijk. Dat lijkt echter niet te volgen uit de tekst van artikel 5.43, lid 2 Bkl dat spreekt over geluid "door een in het omgevingsplan toegelaten bedrijfsmatige activiteit". Bovendien wordt volgens artikel 5.44, lid 1 Bkl in ieder geval aan artikel 5.43 voldaan als in het omgevingsplan is bepaald dat de activiteit zo wordt verricht dat het geluid door die activiteit niet meer bedraagt dan de standaardwaarden uit bijlage XV, tabel A en de grenswaarden uit bijlage XV, tabel B. Bij toetsing aan de bedoelde waarden speelt cumulatie dus geen rol. Wel kunnen op grond van artikel 5.44, lid 3 Bkl in een omgevingsplan andere grenswaarden dan de standaardwaarden worden vastgesteld, onder andere als dat vanwege een naar het oordeel van de gemeenteraad relevante cumulatie passend wordt geacht. Cumulatie kan dus aanleiding zijn om in het omgevingsplan van de standaardwaarden af te wijken (lees: lagere waarden vast te stellen), maar de toetsing aan die waarden zal steeds per bedrijfsmatige activiteit afzonderlijk en dus niet cumulatief plaatsvinden. Iets anders is dat de gemeenteraad bij de evenwichtige toedeling van functies aan locaties rekening moet houden met alle relevante geluidbronnen, ook cumulatief beoordeeld. Dat geldt ook voor de in artikel 5.48 Bkl genoemde geluidbronnen, te weten de spoedeisende inzet van hulpvoertuigen en onversterkt menselijk stemgeluid: de waarden uit artikel 5.44 zijn daarop niet van toepassing, maar bij de toedeling van functies aan locaties moeten deze bronnen wel in de afweging betrokken worden, zo blijkt uit de NvT. Ook daarbij kunnen op grond van de tekst van het Bkl echter vraagtekens geplaatst worden. Ingevolge artikel 5.44 wordt immers in ieder geval aan artikel 5.43 voldaan als in het omgevingsplan is bepaald dat de bedrijfsmatige activiteit zo wordt verricht dat (kort gezegd) de geluidsbelasting niet meer bedraagt dan de waarden in de tabellen A en B van bijlage XV. Omdat in het omgevingsplan wordt bepaald dat deze waarden niet van toepassing zijn op de bedoelde geluidbronnen, wordt dus ook aan artikel 5.43 voldaan zonder deze bronnen in de afweging te betrekken. Nu dat duidelijk niet de bedoeling van de regering is, lijkt het aangewezen om in zoverre nog eens goed naar de tekst van het Bkl te kijken.

De geluidnormen in de tabellen A en B van bijlage XV Bkl zijn in grote lijnen gebaseerd op de normen uit artikel 2.17 Abm. Voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau geldt een standaardwaarde (tabel A) van 50 dB(A) etmaalwaarde op de gevel van geluidgevoelige gebouwen en op geluidgevoelige locaties en een grenswaarde (tabel B) van 35 dB(A) etmaalwaarde in geluidgevoelige ruimten van in- en aanpandige geluidgevoelige gebouwen. Het Abm kende enkele uitzonderingen op de bedoelde standaardwaarde (5 dB(A) hoger of lager) en deze kunnen (voor bedrijventerreinen, agrarisch gebied en woonboten) in een omgevingsplan gecontinueerd worden (zie artikel 5.44, lid 2 Bkl). De geluidnormen voor piekgeluiden (maximaal geluidsniveau) wijken echter af van die in het Abm. In de dagperiode (tussen 07.00 en 19.00 uur) zijn er geen algemeen geldende normen meer voor het piekgeluid, nu deze volgens de NvT vooral bedoeld zijn als bescherming tegen slaapverstoring. Voor de avond- en nachtperiode worden verschillende normen gesteld voor aandrijfgeluid van transportmiddelen (70 dB(A) op de gevel en 55 dB(A) binnen) en voor andere piekgeluiden (65 dB(A) op de gevel en 45 dB(A) binnen). De reden hiervan is dat uit onderzoek is gebleken dat gebeurtenissen waarbij het geluid relatief langzaam toe- en afneemt, zoals bij verkeer, minder slaapverstoring veroorzaken dan gebeurtenissen waarbij het geluidniveau relatief snel stijgt, zoals bij metaalbewerking. In een omgevingsplan kunnen echter andere grenswaarden dan de standaardwaarden worden vastgesteld en kunnen alsnog maximale geluidsniveaus worden vastgesteld voor de dagperiode, als dat gelet op de locatie of de aard van de activiteit, de aard van het gebied of vanwege relevante cumulatie passend wordt geacht (zie artikel 5.44, lid 3 en 5.49 Bkl). Ook kan er in een omgevingsplan voor gekozen worden om met het oog op het beperken van geluidhinder andere regels dan geluidwaarden te stellen over een bedrijfsmatige activiteit (zie artikel 5.46 Bkl). De grenswaarden die in een omgevingsplan worden vastgesteld, zijn niet van toepassing op als zodanig aangewezen bedrijfswoningen en kunnen buiten beschouwing worden gelaten bij aangewezen voormalige bedrijfswoningen in de agrarische sector, op bedrijventerreinen en in de horecasector, voor zover het gaat om het geluid dat door de (voorheen) bijbehorende bedrijfsmatige activiteit veroorzaakt wordt (zie artikel 5.47 Bkl).

Geluid in de omgevingsvergunning
Tenslotte zijn in de artikelen 8.12 t/m 8.12b Bkl beoordelingsregels opgenomen voor een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit die geluid veroorzaakt op een geluidgevoelig gebouw of een geluidgevoelige locatie. Deze regels houden in dat bij het verlenen van zo'n omgevingsvergunning rekening gehouden moet worden met de (eventueel met 5 dB(A) verhoogde of verlaagde) standaardwaarden uit tabel A van bijlage XV. Dat betekent dat gemotiveerd van deze standaardwaarden afgeweken mag worden, bijvoorbeeld omdat er in het omgevingsplan of in een omgevingsvergunning tot afwijking daarvan een andere geluidnorm is opgenomen. Van de grenswaarden voor het binnenniveau uit tabel B van bijlage XV mag echter alleen in enkele bijzondere gevallen worden afgeweken (zie artikel 8.12a, lid 2 t/m 4 Bkl). Voor enkele specifieke milieubelastende activiteiten (windturbines, militaire terreinen als bedoeld in artikel 3.293 Bal en (buiten- en kleiduiven)schietbanen) zijn in artikel 8.12b Bkl afzonderlijke beoordelingsregels opgenomen.

Heeft u vragen over geluid onder de Omgevingswet? Neem dan contact op met Jos van der Velden. 

De normering van omgevingsgeluid is op dit moment erg versnipperd in verschillende wetten geregeld. Daarbij is de geluidbron meestal als aanknopingspunt gebruikt. Zo bevat hoofdstuk 11 van de Wet milieubeheer bepalingen over geluidproductieplafonds die gelden voor wegen en spoorwegen in beheer bij het Rijk. De Wet geluidhinder bevat regels over geluid van overige (spoor)wegen en van (gezoneerde) industrieterreinen. Voor afzonderlijke, niet-vergunningplichtige inrichtingen kent het Activiteitenbesluit milieubeheer (Abm) geluidnormen, terwijl voor inrichtingen die op grond van de Wabo vergunningplichtig zijn, nog steeds de uit 1998 daterende 'Handreiking industrielawaai en vergunningverlening' als toetsingskader gehanteerd wordt. De Wet luchtvaart bevat tenslotte regels over geluidhinder als gevolg van opstijgende en dalende vliegtuigen bij luchthavens.

Omdat geluid(hinder) direct de kwaliteit van de fysieke leefomgeving en meer specifiek ook de gezondheid van mensen nadelig beïnvloedt, ligt het voor de hand dat in de Omgevingswet, uitgebreid en bij voorkeur integraal, aandacht wordt besteed aan dit onderwerp. Dat blijkt echter (nog) niet in alle opzichten het geval te zijn.

Luchtvaartgeluid
Zoals in paragraaf 1.5 van de memorie van toelichting bij de Omgevingswet al is toegelicht, zullen de bepalingen over geluid (en overigens ook over externe veiligheid) als gevolg van het vliegverkeer niet in de Omgevingswet geïntegreerd worden maar in de Wet luchtvaart blijven staan. Dat zou inzichtelijker en gemakkelijker zijn voor de gebruiker, terwijl de bevoegdheden in de (lucht)verkeerswetgeving beter toegesneden zouden zijn op de doelgroep. Daar staat tegenover dat de ruimtelijke beperkingen die het gevolg zijn van het gebruik van luchthavens wel in de Omgevingswet opgenomen zullen worden. Naar mijn mening was hier ook een andere keuze mogelijk geweest die een integrale beoordeling van (cumulatie van) geluidhinder beter mogelijk zou maken.

Geluidproductieplafonds
Uit de conceptversie van de Aanvullingswet geluid Omgevingswet die op 22 maart 2016 gepubliceerd is, blijkt dat het geluidproductieplafond als afzonderlijk instrument in de Omgevingswet zal terugkomen. De reikwijdte van dit instrument zal bovendien worden uitgebreid. Naast rijkswegen en hoofdspoorwegen, waarvoor dat nu al geldt, zullen onder de Omgevingswet ook provinciale en waterschapswegen, voor zover deze een relevante verkeerssamenstelling hebben, en industrieterreinen, waar activiteiten kunnen worden verricht die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken, verplicht van geluidproductieplafonds voorzien worden. Bij andere industrieterreinen, wegen in beheer bij een gemeente en lokale spoorwegen wordt het gebruik van geluidproductieplafonds onder de Omgevingswet facultatief mogelijk gemaakt. 

Milieubelastende activiteiten
Zoals ik een vorig blog al heb aangegeven, komt het begrip 'inrichting' in de Omgevingswet niet terug. Het zal vervangen worden door het centrale begrip 'milieubelastende activiteit'. De algemene rijksregels waaraan deze activiteiten moeten voldoen, zijn opgenomen in de hoofdstukken 2 t/m 5 van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal). Hoofdstuk 2 Bal bevat onder andere bepalingen over de specifieke zorgplicht die er in ieder geval toe verplicht dat voor milieubelastende activiteiten passende preventieve maatregelen worden getroffen en de beste beschikbare technieken worden toegepast, ook als het gaat om geluid.

Anders dan nu in het Activiteitenbesluit milieubeheer het geval is, bevat het Bal echter nauwelijks regels over geluid voor de afzonderlijke categorieën milieubelastende activiteiten (zie bijvoorbeeld de artikelen 4.375b en 4.658 t/m 4.661 Bal). Deze algemene regels hebben bovendien geen betrekking op de geluidsbelasting die de betreffende activiteit mag veroorzaken op (de gevel van) of in een geluidsgevoelig object (immissie), zoals nu in artikel 2.17 Abm is bepaald. De reden hiervan is dat algemene rijksregels zich niet goed lenen voor het reguleren van (milieu)gebruiksruimte, omdat daarbij geen rekening wordt gehouden met de specifieke locatie waarop de milieubelastende activiteit zal worden uitgevoerd, noch met de cumulatieve gevolgen van meerdere in elkaars nabijheid voorkomende activiteiten. Daar komt bij dat geluidhinder zich bij uitstek lokaal voordoet en (mede vanwege het voor de Omgevingswet geldende uitgangspunt 'decentraal, tenzij') dus ook het beste lokaal gereguleerd kan worden.

Een en ander heeft ertoe geleid dat op rijksniveau de regulering van geluid door activiteiten zal plaatsvinden via instructieregels met het oog op de evenwichtige toedeling van functies aan locaties in het omgevingsplan. Dit zal gebeuren in het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl). Op die manier kan volgens de regering het beste invulling worden gegeven aan de beide maatschappelijke doelen van de Omgevingswet (beschermen en benutten). Er kan gebiedsgericht maatwerk geleverd worden, waarbij ook cumulatie in de afweging wordt betrokken, terwijl voor bestaande bedrijven een betere bescherming tegen oprukkende woningbouw ontstaat.

Geluid in het omgevingsplan
Als onderdeel van de instructieregels voor omgevingsplannen die zien op het beschermen van de gezondheid en het milieu, zijn in paragraaf 5.1.4.2 Bkl instructieregels opgenomen over geluid en trillingen. Deze instructieregels zijn van toepassing op (in het omgevingsplan toegelaten) bedrijfsmatige activiteiten (zie artikel 5.42, lid 1 Bkl). Wat er precies onder 'bedrijfsmatige activiteiten' moet worden verstaan, is niet gedefinieerd. Volgens de NvT kan de bestaande jurisprudentie hierover gecontinueerd worden, terwijl de instructieregels geen betrekking zouden hebben op geluid van evenementen of geluidapparatuur in de openbare ruimte. Duidelijk is dat het om meer activiteiten gaat dan alleen de in het Bal gereguleerde, milieubelastende activiteiten (die overigens weer niet allemaal bedrijfsmatig (hoeven te) zijn). Bovendien kan in een omgevingsplan ook als bedrijfsmatige activiteit worden aangemerkt: "het geheel van bij dezelfde onderneming of instelling verrichte activiteiten die onderling technische, organisatorische of functionele bindingen hebben en in elkaars nabijheid worden verricht" (oftewel alle activiteiten binnen wat we nu een inrichting noemen). Overigens zijn gemeenten bevoegd om in het omgevingsplan ook voor niet-bedrijfsmatige activiteiten regels over geluid op te nemen, maar daarvoor zijn geen (rijks)instructieregels nodig. De instructieregels zijn niet van toepassing op industrieterreinen als bedoeld in de Wet geluidhinder, wegen, vaarwegen en spoorwegen (anders dan emplacementen).

De instructieregels voor geluid zijn te onderscheiden in regels die betrekking hebben op bedrijfsmatige activiteiten in het algemeen en regels voor specifieke activiteiten, zoals windturbines, (buiten- en kleiduiven)schietbanen en spoorwegemplacementen. De kernbepaling is artikel 5.43 Bkl, dat in het eerste lid bepaalt dat in een omgevingsplan rekening wordt gehouden met het geluid door bedrijfsmatige activiteiten op (bestaande of geprojecteerde) geluidgevoelige gebouwen en geluidgevoelige locaties (zoals gedefinieerd in artikel 5.42, lid 2 c.q. lid 3 Bkl). Het tweede lid van artikel 5.43 komt er kort gezegd op neer dat de regels in een omgevingsplan moeten voorzien in een aanvaardbaar geluidniveau. Wanneer aan dat criterium voldaan wordt, is in algemene zin nader uitgewerkt in artikel 5.44 juncto bijlage XV Bkl en voor de specifieke activiteiten in de artikelen 5.50 t/m 5.52 Bkl. Voor windturbines en schietbanen zijn de geluidnormen uit het Activiteitenbesluit milieubeheer overgenomen. Voor spoorwegemplacementen zijn in afwachting van het Aanvullingsbesluit geluid Omgevingswet nog geen geluidnormen in het Bkl opgenomen.

De in het omgevingsplan opgenomen geluidregels zijn gebruiksregels die in acht genomen moeten worden door degene die geluidbelastende bedrijfsmatige activiteiten gaat uitvoeren op de daarvoor aangewezen locaties. Zo nodig kan met een omgevingsvergunning van die regels worden afgeweken. Volgens de artikelsgewijze NvT zou het bij het aanvaardbaar geluidniveau in beginsel gaan om het gecumuleerde (opgetelde) geluid vanwege alle bedrijfsmatige activiteiten gezamenlijk. Dat lijkt echter niet te volgen uit de tekst van artikel 5.43, lid 2 Bkl dat spreekt over geluid "door een in het omgevingsplan toegelaten bedrijfsmatige activiteit". Bovendien wordt volgens artikel 5.44, lid 1 Bkl in ieder geval aan artikel 5.43 voldaan als in het omgevingsplan is bepaald dat de activiteit zo wordt verricht dat het geluid door die activiteit niet meer bedraagt dan de standaardwaarden uit bijlage XV, tabel A en de grenswaarden uit bijlage XV, tabel B. Bij toetsing aan de bedoelde waarden speelt cumulatie dus geen rol. Wel kunnen op grond van artikel 5.44, lid 3 Bkl in een omgevingsplan andere grenswaarden dan de standaardwaarden worden vastgesteld, onder andere als dat vanwege een naar het oordeel van de gemeenteraad relevante cumulatie passend wordt geacht. Cumulatie kan dus aanleiding zijn om in het omgevingsplan van de standaardwaarden af te wijken (lees: lagere waarden vast te stellen), maar de toetsing aan die waarden zal steeds per bedrijfsmatige activiteit afzonderlijk en dus niet cumulatief plaatsvinden. Iets anders is dat de gemeenteraad bij de evenwichtige toedeling van functies aan locaties rekening moet houden met alle relevante geluidbronnen, ook cumulatief beoordeeld. Dat geldt ook voor de in artikel 5.48 Bkl genoemde geluidbronnen, te weten de spoedeisende inzet van hulpvoertuigen en onversterkt menselijk stemgeluid: de waarden uit artikel 5.44 zijn daarop niet van toepassing, maar bij de toedeling van functies aan locaties moeten deze bronnen wel in de afweging betrokken worden, zo blijkt uit de NvT. Ook daarbij kunnen op grond van de tekst van het Bkl echter vraagtekens geplaatst worden. Ingevolge artikel 5.44 wordt immers in ieder geval aan artikel 5.43 voldaan als in het omgevingsplan is bepaald dat de bedrijfsmatige activiteit zo wordt verricht dat (kort gezegd) de geluidsbelasting niet meer bedraagt dan de waarden in de tabellen A en B van bijlage XV. Omdat in het omgevingsplan wordt bepaald dat deze waarden niet van toepassing zijn op de bedoelde geluidbronnen, wordt dus ook aan artikel 5.43 voldaan zonder deze bronnen in de afweging te betrekken. Nu dat duidelijk niet de bedoeling van de regering is, lijkt het aangewezen om in zoverre nog eens goed naar de tekst van het Bkl te kijken.

De geluidnormen in de tabellen A en B van bijlage XV Bkl zijn in grote lijnen gebaseerd op de normen uit artikel 2.17 Abm. Voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau geldt een standaardwaarde (tabel A) van 50 dB(A) etmaalwaarde op de gevel van geluidgevoelige gebouwen en op geluidgevoelige locaties en een grenswaarde (tabel B) van 35 dB(A) etmaalwaarde in geluidgevoelige ruimten van in- en aanpandige geluidgevoelige gebouwen. Het Abm kende enkele uitzonderingen op de bedoelde standaardwaarde (5 dB(A) hoger of lager) en deze kunnen (voor bedrijventerreinen, agrarisch gebied en woonboten) in een omgevingsplan gecontinueerd worden (zie artikel 5.44, lid 2 Bkl). De geluidnormen voor piekgeluiden (maximaal geluidsniveau) wijken echter af van die in het Abm. In de dagperiode (tussen 07.00 en 19.00 uur) zijn er geen algemeen geldende normen meer voor het piekgeluid, nu deze volgens de NvT vooral bedoeld zijn als bescherming tegen slaapverstoring. Voor de avond- en nachtperiode worden verschillende normen gesteld voor aandrijfgeluid van transportmiddelen (70 dB(A) op de gevel en 55 dB(A) binnen) en voor andere piekgeluiden (65 dB(A) op de gevel en 45 dB(A) binnen). De reden hiervan is dat uit onderzoek is gebleken dat gebeurtenissen waarbij het geluid relatief langzaam toe- en afneemt, zoals bij verkeer, minder slaapverstoring veroorzaken dan gebeurtenissen waarbij het geluidniveau relatief snel stijgt, zoals bij metaalbewerking. In een omgevingsplan kunnen echter andere grenswaarden dan de standaardwaarden worden vastgesteld en kunnen alsnog maximale geluidsniveaus worden vastgesteld voor de dagperiode, als dat gelet op de locatie of de aard van de activiteit, de aard van het gebied of vanwege relevante cumulatie passend wordt geacht (zie artikel 5.44, lid 3 en 5.49 Bkl). Ook kan er in een omgevingsplan voor gekozen worden om met het oog op het beperken van geluidhinder andere regels dan geluidwaarden te stellen over een bedrijfsmatige activiteit (zie artikel 5.46 Bkl). De grenswaarden die in een omgevingsplan worden vastgesteld, zijn niet van toepassing op als zodanig aangewezen bedrijfswoningen en kunnen buiten beschouwing worden gelaten bij aangewezen voormalige bedrijfswoningen in de agrarische sector, op bedrijventerreinen en in de horecasector, voor zover het gaat om het geluid dat door de (voorheen) bijbehorende bedrijfsmatige activiteit veroorzaakt wordt (zie artikel 5.47 Bkl).

Geluid in de omgevingsvergunning
Tenslotte zijn in de artikelen 8.12 t/m 8.12b Bkl beoordelingsregels opgenomen voor een omgevingsvergunning voor een milieubelastende activiteit die geluid veroorzaakt op een geluidgevoelig gebouw of een geluidgevoelige locatie. Deze regels houden in dat bij het verlenen van zo'n omgevingsvergunning rekening gehouden moet worden met de (eventueel met 5 dB(A) verhoogde of verlaagde) standaardwaarden uit tabel A van bijlage XV. Dat betekent dat gemotiveerd van deze standaardwaarden afgeweken mag worden, bijvoorbeeld omdat er in het omgevingsplan of in een omgevingsvergunning tot afwijking daarvan een andere geluidnorm is opgenomen. Van de grenswaarden voor het binnenniveau uit tabel B van bijlage XV mag echter alleen in enkele bijzondere gevallen worden afgeweken (zie artikel 8.12a, lid 2 t/m 4 Bkl). Voor enkele specifieke milieubelastende activiteiten (windturbines, militaire terreinen als bedoeld in artikel 3.293 Bal en (buiten- en kleiduiven)schietbanen) zijn in artikel 8.12b Bkl afzonderlijke beoordelingsregels opgenomen.

Heeft u vragen over geluid onder de Omgevingswet? Neem dan contact op met Jos van der Velden.